Toen duidelijk werd dat er een West-Duitse regering zou komen, werd er in mei 1949 een zogenaamde verkiezing voor een Volkscongres gehouden in de bezettingszone van de Sovjet-Unie. Maar in plaats van te kiezen uit kandidaten, mochten kiezers alleen kiezen uit het goedkeuren of afwijzen – meestal in minder dan geheime omstandigheden – “lijsten van eenheid” van kandidaten uit alle partijen, evenals vertegenwoordigers van massaorganisaties die worden gecontroleerd door de door de communisten gedomineerde SED. partijen, een Democratische Boerenpartij en een Nationale Democratische Partij, bedoeld om steun te krijgen van respectievelijk boeren en voormalige nazis, werden met de zegen van de SED toegevoegd. Door ervoor te zorgen dat communisten de overhand hadden op deze eenheidslijsten, bepaalde de SED van tevoren de samenstelling van het nieuwe Volkscongres. Volgens de officiële resultaten keurde ongeveer tweederde van de kiezers de eenheidslijsten goed. Bij volgende verkiezingen werden routinematig gunstige marges van meer dan 99 procent aangekondigd.
In oktober 1949, na de vorming van de Bondsrepubliek, trad een door het Volkscongres geratificeerde grondwet in werking in de Sovjetzone, die de Duitse Democratische Republiek (Deutsche Demokratische Republik) werd, algemeen bekend als Oost-Duitsland, met als hoofdstad in de Sovjetsector van Berlijn. Het Volkscongres werd omgedoopt tot de Volkskamer, en dit orgaan, samen met een tweede kamer, bestaande uit ambtenaren van de vijf Länder van de Sovjetzone (w die in 1952 werden afgeschaft ten gunste van gecentraliseerd gezag), benoemde de communist Wilhelm Pieck van de SED op 11 oktober 1949 tot president van de Duitse Democratische Republiek. De volgende dag installeerde de Volkskamer de voormalige sociaaldemocraat Otto Grotewohl als premier bij het hoofd van een kabinet dat in naam verantwoordelijk was voor de kamer. Hoewel de Duitse Democratische Republiek constitutioneel een parlementaire democratie was, lag de beslissende macht eigenlijk bij de SED en haar baas, de doorgewinterde communistische functionaris Walter Ulbricht, die slechts de duistere positie van plaatsvervangend premier in de regering bekleedde. In Oost-Duitsland, net als in de Sovjet-Unie, fungeerde de regering slechts als agent van een almachtige, door communisten gecontroleerde partij, die op haar beurt van bovenaf werd geregeerd door een zelfselecterend Politburo.