Slangen (Orde Squamata: onderorde Serpentes) hebben geen uitwendige ooropeningen, beweegbare oogleden en poten. De slangen van North Carolina kunnen worden onderverdeeld in drie verschillende families: de Colubridae, Elapidae en Viperidae. De meeste slangen van North Carolina zijn colubrids. De Colubridae is de grootste slangenfamilie ter wereld en haar leden vertonen een grote verscheidenheid aan kenmerken. De meeste colubrids, inclusief alle die in North Carolina worden gevonden, zijn niet gevaarlijk voor mensen. De familie Viperidae omvat de groefkopadders (onderfamilie Crotalinae). Pit adders zijn allemaal levendbarend (ze baren levende jongen), behalve de bushmaster, die in Midden- en Zuid-Amerika leeft. Alle adders hebben lange, beweegbare hoektanden die gif kunnen injecteren en pitadders zijn uitgerust met warmtegevoelige putten tussen hun oog en neusgat die helpen bij het jagen op warmbloedige (endotherme) prooien. De familie Elapidae omvat de cobras en mambas. Het enige lid van deze groep afkomstig uit North Carolina is de koraalslang. De Elapidae zijn uitgerust met korte, onbeweegbare tanden en zeer giftig gif dat het zenuwstelsel aantast.