JNC 8-richtlijnen voor de behandeling van hypertensie bij volwassenen


Farmacologische behandeling

In de algemene niet-zwarte populatie, inclusief die met diabetes moet de initiële antihypertensieve behandeling een thiazidediureticum, calciumkanaalblokker, angiotensine-converting enzyme (ACE) -remmer of angiotensine-receptorblokker (ARB) omvatten. Bij de algemene zwarte populatie, inclusief diegenen met diabetes, dient de eerste behandeling een thiazidediureticum of calciumkanaalblokker te omvatten. Als de streefbloeddruk niet binnen een maand na het starten van de therapie wordt bereikt, moet de dosering van de oorspronkelijke medicatie worden verhoogd of moet een tweede medicatie worden toegevoegd (thiazidediureticum, calciumantagonist, ACE-remmer of ARB; combineer geen ACE remmer met een ARB). De bloeddruk moet worden gecontroleerd en het behandelingsregime moet worden aangepast totdat de streefbloeddruk is bereikt. Indien nodig moet een derde medicijn worden toegevoegd; Als de streefbloeddruk echter niet kan worden bereikt met alleen de bovengenoemde geneesmiddelenklassen, kunnen antihypertensiva uit andere klassen worden gebruikt (bijv. bètablokkers, aldosteronantagonisten). Verwijzing naar een arts met expertise in het behandelen van hypertensie kan nodig zijn voor patiënten die met deze strategieën de streefbloeddruk niet bereiken.

Volwassenen met CKD en hypertensie moeten een ACE-remmer of ARB krijgen als initiële of aanvullende op therapie, gebaseerd op matig bewijs dat deze medicijnen de niergerelateerde uitkomsten bij deze patiënten verbeteren.

Bron van de richtlijn: Achtste Gezamenlijk Nationaal Comité

Gebruikt bewijsbeoordelingssysteem? Ja

Literatuuronderzoek beschreven? Ja

Richtlijn ontwikkeld door deelnemers zonder relevante financiële banden met de industrie? Nee

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *