Dieren lopen, kruipen en glijden over het grootste deel van de aarde, en planten gedijen op plaatsen variërend van prairies tot de bodems van vijvers. Deze overvloed aan leven is mogelijk vanwege vele abiotische factoren, die de niet-levende fysische en chemische aspecten van een ecosysteem zijn.
Abiotische factoren lijken een beetje op de pap van de kleine beer in het Goudlokje – ze moeten gewoon zijn. juist om het leven te laten bloeien. Veel dieren hebben ook een bepaalde reeks abiotische factoren nodig om te gedijen. Stel je een slang voor die in de woestijn van Arizona leeft. Hij voelt zich helemaal thuis in dat droge landschap omdat hij zich door losse grond en zand kan bewegen door zijn lichaam te draaien. Het kan ook de hitte vermijden door zich onder stenen te verstoppen. Sommige slangen zijn ook s nachts actief, dat wil zeggen, ze jagen en bewegen zich meestal s nachts als de zon niet schijnt. Stel je nu voor dat iemand een van deze aan de woestijn aangepaste slangen oppakt en op een besneeuwde top in de Himalaya legt. De Himalayas missen de abiotische factoren – zoals een droog klimaat en losse grond – waaraan de slang is aangepast, en de slang zal waarschijnlijk niet kunnen overleven.
Mensen hebben, net als andere dieren, ook bepaalde abiotische factoren nodig om te overleven en comfortabel leven. Om te beginnen hebben we zuurstof nodig om te ademen – de ademhaling drijft onze cellen aan. We leven op een planeet die is afgeschermd van de ultraviolette straling van de zon; de cellen in ons lichaam zijn vatbaar voor schade door ultraviolet licht. Ultraviolette straling kan genetische schade veroorzaken en zelfs kanker veroorzaken. De dikke atmosfeer van de aarde fungeert als een schild tegen ultraviolette straling.
Aangezien ecosystemen in de loop van de tijd veranderen, kunnen abiotische factoren ook variëren. De pH van water verandert bijvoorbeeld in sommige delen van de oceaan doordat koolstofdioxide in het water oplost, waardoor het zuurder wordt. Sinds de industriële revolutie is de zuurgraad van sommige delen van de oceaan met 30 procent toegenomen. Sommige wezens, zoals koralen, kunnen zich niet aanpassen aan deze verhoogde zuurgraad, en koraalriffen hebben daaronder te lijden. Andere dieren, zoals zeeslakken, worden ook getroffen door zure wateren – hun beschermende omhulsels lossen letterlijk op.
Mensen hebben ook geleerd hoe ze opzettelijk de abiotische factoren van de omgeving kunnen veranderen. Elke keer dat u bijvoorbeeld de airconditioning aanzet of zout op een weg strooit om sneeuw te helpen smelten, verandert u abiotische factoren.